De gemeente te Sardis.
Opb 3:1 En schrijf aan den engel der Gemeente, die te Sardis is: Dit zegt, Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij den naam hebt, dat gij leeft, en gij zijt dood.
Jezus indentificeerd zichzelf als “Die de zeven geesten Gods heeft, en de zeven sterren”.
De zeven geesten: 4:5, 5:6,
Zij hadden een reputatie dat zij levend waren maar zij waren dood.
Sommige onder hen (niet allen v. 2-4) hadden de naam dat zij levend waren, maar voor God waren zij dood.
Is het leerstuk dat getuigd van “eens behouden altijd behouden” waarheid?
Opb 3:2 Zijt wakende, en versterk het overige, dat sterven zou; want Ik heb uw werken niet vol gevonden voor God.
Hier volgt dan de waarschuwing dat de overige (v. 4) gesterkt moesten worden anders zouden zij ook vallen.
Werken in het geloof zijn essentieel. (Efeze 2:10, Jacobus 2:14-26)
Rechtvaardigmaking komt niet alleen door geloof (Rom. 4:3) maar ook door de werken. (Jac. 2:21-22)
Opb 3:3 Gedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het, en bekeer u.
Zij moesten teruggaan naar de tijd dat zij het Evangelie ontvangen hadden en hoe zij het gehoort hadden en daarnaar terugkeren. Het pure Evangelie. De leer van de Apostelen. (Judas 3)
Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal.Als een dief die onverwachts en haastig komt.
God zou over hen komen als zij zich niet bekeerden. In al deze brieven is dit een terugkerend fenomeen. (Efeze 5:14)
Opb 3:4 Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn.
Sommige van hen waren rein en puur in hun wandel met God, zij hadden hun klederen niet bevlekt met zonde en onheiligheid. (vers 2) Namelijk als overwinnaars der zonden en der wereld. Want de witte klederen zijn eertijds tekenen geweest van overwinning en heerlijkheid, gelijk blijkt het Openb. 3:5. Zie ook hierna Openb. 7:9, en Openb. 19:14.
Opb 3:5 Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.
De overwinnaars zouden bekleed worden, zij zouden geensins uit het boek verwijderd worden.
Het boek des levens ( 5:1-9; 13:8; 17:8; 20:12,15; 21:27)
Het belijden van zijn naam. (Mattheus 10:32)
Opb 3:6 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
Wat zou deze boodschap voor hen doen, bekering of door blijven wandelen in de zonde. (Handelingen 28: 24-27)
De gemeeente te Filadelfia
Opb 3:7 En schrijf aan den engel der Gemeente, die in Filadelfia is: Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent:
Jezus indentificeerd zichzelf als degene die, “Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, Die den sleutel Davids heeft; Die opent, en niemand sluit, en Hij sluit, en niemand opent”
Dat is, der gemeente van Christus, waarvan David en zijn huis een voorbeeld was. Hier wordt gezien op de plaats Jes. 22:22, waar aan Eljakim zulke belofte wordt gedaan, en daardoor wordt verstaan de opperste macht van inlaten in de gemeente, en uitsluitend uit deze, en vervolgens ook in en uit den hemel, gelijk Christus Zijn gemeente ook een geestelijke macht, doch onder Hem, beloofd heeft; Matth. 16:19; Matth. 18:18.
Jezus is de grote machthebber in Zijn gemeente (Efeze 1:20-22) Hij staat aan de deur, Hij kan openen en sluiten. (Zie ook Handelingen 2:29-36; 15: 14-18)
Opb 3:8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn woord bewaard, en hebt Mijn Naam niet verloochend.
Een geopende deur: Jezus had hen de mogelijkheid gegeven om werkzaam te zijn, deze werkzaamheid van Jezus had bij hun voortgebracht dat zij het woord bewaard hadden en Zijn naam niet hadden verloochend. (2 Kor. 12:9)
Opb 3:9 Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb.
Het lijkt erop dat sommige van de Joden uit die stad bekeerd zouden worden of tot de bekenning zouden komen dat Jezus koning van hemel en aarde was. Zij zouden moeten toegeven de grote liefde en het koningschap van Jezus.
Opb 3:10 Omdat gij het woord Mijner lijdzaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken, die op de aarde wonen.
Omdat zij al zwaar geleden hadden voor Jezus en daaraan getrouw waren gebleven zouden zij bewaard worden van de verzoeking die over de wereld zou komen.
Opb 3:11 Zie, Ik kom haastelijk; houd dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.
In tijden van getrouwheid en liefde voor Jezus galmde nog steeds de waarschuwing dat zij getrouw moesten blijven tot het eind opdat niemand (Satan) de kroon weg zou nemen. (1 Tim. 1:18-19; 2 Tim. 4: 6-8)
Opb 3:12 Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en de naam der stad Mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam.
Openbaringen 21:1-3, 21 laat zien wat het nieuwe Jerusalem is. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Zij zouden daar mogen wonen met God zelf
Opb 3:13 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
Hoor zegt degene die deze woorden spreekt. Versta, begrijp en wandel.
Opb 3:14 En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicensen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods
Dat is, een auteur en oorsprong der schepping van alle dingen, gelijk Joh. 1:3; Col. 1:15. Anderen zetten het over: prins of overste van de schepselen Gods, gelijk Hij ook Hebr. 1:2 een erfgenaam van alle dingen genoemd wordt.
Opb 3:15 Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet!
In hun toewijding aan God waren zij gevallen.
Opb 3:16 Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.
De boodschap was één van het uitgespuugd worden uit Zijn koninkrijk. Voor hen was geen plaats.
Plaats in het koninkrijk is voor degenen die zichzelf kruisigen, (Gal. 2:20) een heilig volk zijn en een priesterschap voor God. (1 Petrus 2:9-10; Titus 2:14)
Opb 3:17 Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.
Zij meenden te zijn rijk en geen ding gebrek in hun geestelijke wandel maar God zei van hen dat zij waren ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt. Vergelijk dit met de gemeente in Smyrna.
(2 Tess. 2;10-12)
Opb 3:18 Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.
Jesaja 1:10-20
Dat is, begeert of zoekt te verkrijgen, niet door enige uwer verdienste [want Christus zegt hier dat Hij naakt en arm was], maar uit genade en om niet, door het gebed, gelijk verklaard wordt Jes. 55:1; zie ook Matth. 11:28.
Opdat wij bekleed mogen worden: Dat is, de rechtvaardigheid en heiligheid van Christus, waardoor onze geestelijke ellende en naaktheid voor God bedekt wordt, gelijk verklaard wordt Openb. 7:13,14, en Openb. 19:8.
Opb 3:19 Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u.
Namelijk met werkelijke bezoekingen en bestraffingen. Zie dergelijke Hebr. 12:5,6.
Opb 3:20 Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij.
Jezus geeft hier de bekende uitnodiging die Hij zovele keren in genade geeft aan allen.
Opb 3:21 Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb, en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.
Dat is, Ik zal hem hiernamaals mijn heerlijkheid en macht in het oordelen deelachtig maken, gelijk Christus verklaart Matth. 19:28, en Joh. 17:5, enz., en Paulus, Rom. 8:17; 1 Cor. 6:2,3.
Opb 3:22 Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt.
Hoor, begrijp, versta en wandel volgens Zijn woorden.